Vocabulum Online Overhoren


Woordenlijst: Kap3-alle woorden

duits - nederlands

Naam: Kap3-alle woorden

Omschrijving:

Toegevoegd op: maandag 21 april 2008

Categorie: Neue Kontakte 1 thv

 

Primaire taal: duits

Secundaire taal: nederlands

 

Aantal keer gedownload: 73

Aantal keer overhoord: 3

 

AddThis Social Bookmark Button
duits Opmerking (duits) nederlands Opmerking (nederlands)
1 die Stunde het (les)uur
2 die Stunden de (les)uren
3 Kann ich dich was fragen? Mag ik jou wat vragen?
4 In was für Schule gehst du? Op wat voor een school zit jij?
5 In welche Klasse gehst du? In welke klas zit jij?
6 erste, zweite, dritte, vierte, 1e, 2e, 3e, 4e,
7 pro Woche per week
8 dauern duren
9 Wie spät ist es? hoe laat is het?
10 der Unterricht de les
11 um om
12 die Realschule vmbo (havo)
13 Wann ist die Schule aus? Wanneer is de school uit?
14 aber natürlich maar natuurlijk
15 Es ist ein Uhr. Het is één uur.
16 Das stimmt. Dat klopt.
17 Das ist richtig. Dat is goed.
18 ein paar een paar
19 einige enige
20 die Schweiz Zwitserland
21 Wir sind schon frei. Wij zijn al vrij.
22 Erdkunde aardrijkskunde
23 die Pause de pauze
24 die Pausen die Pausen
25 Ich bin zu Hause. Ik ben thuis.
26 Viertel vor acht kwart voor acht
27 fünf nach zehn vijf over tien
28 zehn vor halb neun tien voor half negen
29 die Minute de minuut
30 die Minuten de minuten
31 Ich bin zu Hause. Ik ben thuis.
32 Ich gehe nach Hause. Ik ga naar huis.
33 Sonntag zondag
34 Montag maandag
35 Dienstag dinsdag
36 Mittwoch woensdag
37 Donnerstag donderdag
38 Freitag vrijdag
39 Samstag zaterdag
40 Am Samstag habe ich frei. Op zaterdag heb ik vrij.
41 Französisch Frans
42 Ich habe jetzt Englisch. Ik heb nu Engels.
43 Mathe wiskunde
44 Niederländisch Nederlands
45 Geschichte geschiedenis
46 Wann hast du Deutsch? Wanneer heb jij Duits?
47 Sport gym
48 von eins bis zwei van een tot twee
49 wissen weten
50 das Fach het vak
51 die Fächer de vakken
52 Welches Fach hast du gern? Welk vak doe jij graag?
53 Musik muziek
54 Wirtschaftslehre economie
55 groß groot
56 klein klein
57 der Schüler de leerling
58 langweilig saai
59 Wie findest du Chemie? Hoe vind jij scheikunde?
60 Kunst finde ich blöd. Beeldende vorming vind ik stom.
61 toll geweldig - t....
62 klasse geweldig - k.....
63 spitze geweldig - s....
64 blöd stom - b ...
65 doof stom - d ...
66 interessant interessant
67 uninteressant oninteressant
68 der Schüler de leerling
69 die Schülerin de leerlinge
70 der Lehrer de leraar
71 lesen lezen
72 Was liest du? Wat lees jij?
73 Wie lange schlaft ihr am Sonntag? Hoe lang slapen jullie op zondag?
74 sehen zien
75 Sieht er fern? Kijkt hij tv?
76 Ich habe eine Eins in Biologie. Ik heb een tien voor biologie.
77 Welche Note hast du in Physik? Welk cijfer heb jij voor natuurkunde?
78 die Farbe de kleur
79 die Farben de kleuren
80 rot rood
81 blau blauw
82 lila paars
83 schwarz zwart
84 weiß wit
85 braun bruin
86 gelb geel
87 grün groen
88 grau grijs
89 orange oranje
90 bunt bont
91 hellgrün helgroen
92 dunkelgrün donkergroen
93 morgens 's ochtends
94 mittags 's middags
95 abends 's avonds
96 zwischen tussen
97 aufstehen opstaan
98 Ich gehe ins Bett. Ik ga naar bed.
99 in die Schule gehen naar school gaan
100 Was sind deine Lieblingsfächer? Wat zijn jouw lievelingsvakken?
101 Hausaufgaben machen huiswerk maken
102 am Wochenende in het weekend
103 Ich arbeite am Computer. Ik werk op de computer.
104 im Internet surfen op het internet surfen
105 der Computer der PC
106 Ich habe es nicht verstanden. Ik heb het niet begrepen.
107 Guten Morgen! Bin ich zu spät? Goedemorgen! Ben ik te laat?
108 Ich habe mein Textbuch vergessen. Ik heb mijn tekstboek vergeten.
109 Können Sie mal kommen? Kunt u even komen?
110 Haben Sie die Noten? Heeft u de cijfers?
111 Darf ich das Fenster schließen? Mag ik het raam sluiten?
112 Können Sie das aufschreiben? Kunt u het opschrijven?
113 anfangen beginnen
114 bei euch bij jullie
115 das Tier het dier
116 die Tiere de dieren
117 die Sprache de taal
118 die Sprachen de talen
119 Zum Glück habe ich heute keine Schule. Gelukkig heb ik vandaag geen school.
120 frühstücken ontbijten
121 das Abendessen het avondeten
122 mindestens minstens
123 meistens meestal
124 der Stundenplan het lesrooster
125 die Meinung de mening
126 Italienisch Italiaans
127 Ich gehe auf das Gymnasium. Ik zit op het gym/vwo.
128 die Klassenarbeit het proefwerk
129 der Laptop de laptop
130 die Diskette de diskette
131 die Disketten de diskettes
132 der Kugelschreiber de ballpoint
133 die Klassenarbeit der Test
134 Es fängt an. Es beginnt.
135 welch(e) welke
136 was für ein(e) wat voor een
137 Sonntag zondag
138 Mittwoch woensdag
139 Samstag zaterdag
140 die Fächer de vakken
141 die Meinungen de meningen
142 die Lehrerin de lerares
Vocabulum Online Overhoren help

Help voor deze pagina:

Lijsten kopieëren en overnemen

Copyright © 2006 - 2015 Vereyon  |  Twitter  |  Hoogste spaarrente  |  Rente vergelijken